Nikki deelt met u de ervaring die zij heeft met borstkanker

Natuurlijk, mijn hoofd liep over, maar dat kwam door de studie, en het praesesschap bij m’n dispuut, en natuurlijk dat eindeloze gezeur met mannen. Maar dat hoort er allemaal bij als je 23 bent, dus dat was oké. Die ziekte kon me op dat moment niets meer maken: hij dwaalde niet meer continu door mijn hoofd of mijn lichaam. Ik was 
kankertechnisch – kalm en tevreden.

Na ons driemaandelijks ritueel – prikpapier en buisjes ophalen bij de poli, bloed laten prikken, anderhalf uur lang bij de Starbucks hangen met Chai Tea Latte en broodjes of taart – begaven we ons maandag naar de wachtruimte om te horen dat alles goed was. Hoewel ik wat vreemde, harde klieren in mijn nek heb, had ik er zoals gewoonlijk alle vertrouwen in. Mijn lichaam voelde zich best wel gezond, en ik had geen zwartgallige gedachtes meer over een recidief (wat ik de vorige keer dat het terug was wel had gehad). Al met al was ik er klaar voor, ik zou een paar vragen stellen aan mijn lieve dokter en dan zouden we weer op weg naar huis gaan. Na een uur uitlopen kwam m’n dokter ons halen. Toen we gingen zitten vertelde hij stralend dat mijn bloed er nog net zo prachtig uitzag als de vorige keer – hoewel hij zich wel afvroeg waarom ik in godsnaam twee keer geprikt was (foutje, bedankt). Toen was het tijd om mijn vragen op hem af te vuren, zoals ik elke drie maanden doe. Meestal zijn dat er maar één of twee, zo ook dit keer. Ik blijf namelijk maar afvallen – waar ik op zich natuurlijk zeker niet over zal klagen, maar met mijn huidige leefstijl vind ik het toch wat frappant. Ook dacht ik last van opvliegers te hebben, hoewel mijn omgeving me uitlachte wanneer ik dat zei. En dus gingen we na het gesprek weer terug naar de prikpost om nog even mijn schil

Hoewel ik me altijd heb voorbereid op het slechtste – ik anticipeer graag, dan kan het “nooit” tegenvallen – kwam de klap hard aan. Ik riep als sinds begin 2015 dat ik geen vertrouwen meer in het voortplantingssysteem van mijn lichaam had, en sinds een tijdje had mijn moeder alle symptomen van de overgang bij me herkend. Helaas kan niet iedereen begrijpen hoe goed ik mijn eigen lichaam ken en werd er dus vaak geroepen dat “dat niet kan,” of dat anderen “het ook wel eens ineens heel erg warm hebben.” Ook moest ik de moed niet opgeven, niet zo negatief zijn en hopen op het beste. Het was immers nooit gegarandeerd dat ik onvruchtbaar zou worden. En – mijn persoonlijke favoriet, of eigenlijk meest gehate opmerking – is de herinnering dat die ene eierstok nog veilig in het LUMC ligt en dat het daarmee allemaal wel gaat lukken. Het vervelende aan die (eier)stok achter de deur (sorry voor de vreselijke – en taalkundig incorrecte – woordgrap) is dat iedereen er zo volledig op vertrouwt. Men vertrouwt op het feit dat de technologie dan nog verder is en ze steeds “slimmer worden” waardoor de kans steeds groter wordt dat, als ik straks klaar ben voor kinderen (of eigenlijk een kerel heb gevonden die is blijven plakken en koters met me op de wereld wil zetten, aangezien ik m’n hele leven al klaar ben voor kinderen), het straks echt wel gaat lukken. Maar ik durf er gewoon echt niet aan toe te geven. Je hoop en dus ook een stukje van je ziel in zoiets onvoorspelbaars stoppen vind ik zo eng en ontzettend gevaarlijk, dat ik er niet aan durf mee te doen.

sorry

voor de

vreselijke – en

taalkundig

incorrecte –

woordgrap

Donderdag werd ik gebeld. Ik kwam net uit mijn paaldanscursus – ja, deze luie donder sport weer en had bedacht dat paaldansen een goed idee zou zijn (au, blauwe plekken alom) – en had het hele uur al naar mijn telefoon zitten staren. Ik had tegen de docente gezegd dat ik een belangrijk belletje verwachtte en ik misschien even de les uit zou lopen. Toen ik net het lokaal uitliep ging hij over. Met mijn schildklier was gelukkig niets aan de hand. Wel hadden ze een verhoogd gehalte van dat ene hormoon aangetroffen. Dit hormoon, in combinatie met mijn opvliegers en extreme vermoeidheid met vlagen, duidde op de overgang. Ik ben vanaf donderdag officieel onvruchtbaar, heb een doodgekookt snotei in m’n lichaam zitten. En, nogmaals, dit is op zich niets nieuws. Ik voelde het, heb het maandenlang geroepen, grapjes
gemaakt en besproken. Toch stond ik afgelopen donderdag te huilen in het sportcentrum. En op straat, toen ik mijn moeder aan de telefoon had. En in de bus, toen mijn vader lieve woorden appte. Oh ja, en thuis, toen ik mijn tante belde. En niet te vergeten donderdagavond en vrijdag de hele dag, wanneer vriendinnen vroegen hoe het ging. Een lieve vriendin ging zelfs met me meehuilen. Al met al was het dus een gezellige situatie.

Ondanks het feit dat ik continu roep dat ik moet gaan adopteren, geen vertrouwen mag plaatsen in die ene eierstok en gewoon ervan uit ga dat ik geen kleine Nikki’s op de wereld ga zetten, blijft men mij tegenspreken. De “gelukkig heb je je eierstok in Leiden nog”-en vlogen me om de oren. Ik kan mensen nooit helemaal duidelijk maken hoe vervelend het is om daarop te moeten vertrouwen in plaats van (zoals een normaal mens) een beetje vertrouwen in je eigen lichaam en kracht te hebben. Mijn vader – de sukkel – had een filmpje voor me gemaakt. Hij had op een prachtig lied allerlei foto’s van ons samen achter elkaar geplakt, om te eindigen met “ik hou van jou.” Als in een slechte B-film zaten de mascarastrepen op m’n wangen, want het enige dat ik kon zien was hoe veel wij op elkaar lijken. En het enige wat ik kon denken was dat er misschien wel nooit iemand gaat rondlopen die zo veel op mij gaat lijken. Raar eigenlijk, dat we zo narcistisch kunnen zijn om per se een semi-clone van onszelf op de wereld te willen zetten. Daarbij: ik weet dat ik minstens zo veel van elk ander kindje dat mijn leven in komt kan houden. Maar nu pas begin ik een beetje in te zien waarom mensen kinderen willen, eentje die op ze lijkt. Er zit geen logica of reden achter, enkel liefde denk ik.

allerlei

slapjanussen

die niet

zien hoe

absolutely

fabulous

ik ben

“Gelukkig” heb ik een vriendin die – in een andere situatie, maar toch – in hetzelfde schuitje zit. Ook daar heb ik lekker mee lopen janken, vooral omdat we het ook zo zielig voor elkaar vinden. Ook heeft mijn vader beloofd dat hij me steunt in de gedachte dat het niet gaat lukken, hij beloofde me niet tegen te spreken hierin als ik dat fijner vind. Maar god, wat is die klap ineens hard. Misschien ook wel juist omdat ik zo loop te stuntelen met mezelf en allerlei slapjanussen die niet zien hoe absolutely fabulous ik ben. Al die vriendinnen van me die samenwonen, hypotheken hebben, grote mensen dingen doen en waarbij de volgende twee stappen trouwen en kinderen krijgen zijn. En ik zit in mijn tweede jaar, zonder vent, zonder hypotheek, en met een dooie eierstok. Het is dan wel weer fijn dat ik, als een van de weinigen, de komende tijd geen morning-after pil hoef te halen. Ik dacht dat ik het met anticiperen allemaal makkelijker zou maken. Dat werkte toen ik ziek was: anticipeer op pijn en het valt mee, anticipeer op niet beter worden en het komt goed, anticipeer op het ergste en hoop op het beste. Maar god, wat ben ik verdrietig. Anderhalf jaar na dato laat de ziekte me toch niet los, en tot het moment dat ik op de een of andere manier kinderen krijg gaat dat ook niet gebeuren. Gelukkig blijf ik – met een gezonde schildklier –
afvallen, iets wat je van die zwangere vrouwen niet kunt zeggen. Dus laten we daar maar blij mee zijn, dan komt het uiteindelijk vast wel goed met me.

 

 

 


Nikki